© Kyryl Gorlov, Dreamstime
“Voor mijn nieuwe boek zoek ik nog ouders die met hun kind zijn vastgelopen in het huidige onderwijssysteem.” Deze oproep deed ik bijna anderhalf jaar geleden hier op LinkedIn. Ik had ouders in gedachten waarvan de kinderen wel naar school gaan maar waarbij het eigenlijk niet werkt, in lijn met mijn eigen ervaringen. Ik dacht nog niet direct aan de thuiszitters. Dat veranderde toen ik de eerste reacties binnenkreeg. Het afgelopen anderhalf jaar ben ik vervolgens met heel veel ouders in contact gekomen van wie één of meerdere kinderen thuiszit of een of meerdere perioden thuis heeft gezeten. De rode draad? Het ging in alle gevallen om hoogbegaafde of uitzonderlijk hoogbegaafde kinderen.
Nu ben ik voor mijn boek dieper in het thuiszittersvraagstuk gedoken en daaruit heb ik in elk geval twee conclusies kunnen trekken.
Allereerst: ‘de’ thuiszitter bestaat niet. Er zijn geen goede cijfers beschikbaar over de groep thuiszitters en vooral ook hoe de samenstelling eruit ziet. De definitie die de overheid hanteert is sinds de komst van het thuiszitterspact gaandeweg veranderd (Boomsma, 2020). De overheid heeft wel een poging gedaan om zicht te krijgen op wie de thuiszitters zijn door op zoek te gaan naar de ‘verhalen achter de cijfers’.
Een tweede conclusie was: er zijn kinderen die thuis hebben gezeten of nog thuiszitten, maar die buiten de officiële cijfers vallen. Ouderverenigingen spreken van ‘verborgen thuiszitters’.
Inmiddels gaf onderwijsminister Slob in zijn laatste kamerbrief over de thuiszitters impliciet te kennen gegeven liever afscheid nemen van de term ‘thuiszitters’. Zijn motief, dat het niet aan de kinderen ligt, is niet verkeerd, maar er zit ook een risico in wanneer we deze term los gaan laten. Juist omdat er steeds meer aandacht voor deze groep komt, net als het besef dat het wel eens om heel wat meer kinderen kan gaan dan de cijfers van de overheid weerspiegelen. En zo verdwijnt weer wat we nét goed in beeld beginnen te krijgen. Daarbij is het stimuleren van ‘aanwezigheid’ op school ook de oplossing niet. Zeker voor de groep hoogbegaafde en uitzonderlijk hoogbegaafde kinderen is het veel beter om te kijken naar het huidige onderwijsaanbod, echt kritisch te zijn en af te vragen: is er niet fundamenteel iets anders nodig?
Wat is hoogbegaafd?
Hoogbegaafdheid is een complex concept. In de wetenschap is er geen overeenstemming over ‘de’ definitie. Er zijn verschillende modellen en zienswijzen beschikbaar die wel een licht werpen op hoogbegaafdheid. Inmiddels is men het er wel over eens dat hoogbegaafdheid meer behelst dan enkel een hoog IQ (voor hoogbegaafdheid wordt uitgegaan van 130+ en bij uitzonderlijk hoogbegaafd 145+). De Belgische professor Kieboom introduceerde het begrip ‘zijnsluik’ waardoor naast het cognitieve aspect van hoogbegaafdheid de ‘zijnskant’ meer in het licht kwam staan. Hoogbegaafd bén je. There’s a lot more to it. In 2007 komen meerdere experts tot het Delphi Model waarin nog heel wat meer factoren naar voren worden gebracht.
Het is deze definitie waar ik mij het meest in kan vinden, omdat het de meest complete is die ik ken én vanuit eigen ervaring heel wat erkenning en herkenning oplevert:
Een hoogbegaafde is een snelle en slimme denker die complexe zaken aankan. Autonoom, gedreven en nieuwsgierig van aard. Een sensitief en emotioneel mens, intens levend. Hij of zij schept plezier in creëren.
Een hoogbegaafd iemand is dus heel wat meer dan enkel slim. In het onderwijs zien we vaak terug dat er een focus ligt op het cognitieve aspect. Niet zo verwonderlijk, omdat überhaupt cognitieve ontwikkeling een groot aandeel kent in het onderwijs. Toch is deze focus onvoldoende voor hoogbegaafde leerlingen. Ja, ze hebben ‘leerhonger’, en ja, ze kunnen extreme behoefte hebben aan versnelling (zo is uit onderzoek gebleken dat kinderen van vier jaar op aspecten in hun ontwikkeling acht jaar kunnen zijn) maar dat is zeker niet het enige. Het complexe zijn vraagt ook wel extra aandacht om tot een evenwichtige volwassene te kunnen ontwikkelen. Om daar ruimte voor te creëren in het onderwijs, zullen we eerst wat misverstanden uit de weg moeten ruimen.
Misverstanden
Eén van de grootste misverstanden dat naar school gaan en goede schoolprestaties bij (uitzonderlijk) hoogbegaafde kinderen ‘wel vanzelf’ gaan, komt wel voort uit het clichébeeld van de intelligente leerling die een paar klassen overslaat of zelfs als negenjarige naar de universiteit kan: het genie. Hoewel dat beeld zeker voor sommige kinderen opgaat, klopt het niet voor het merendeel. Sterker nog: heel wat hoogbegaafde volwassenen komen er pas op latere leeftijd achter terwijl ze ‘slechts’ de havo hebben gedaan en ook lang gedacht hebben dat ze ‘dom’ waren. Een ander misverstand is dat ‘er wel uit komt wat erin zit’. Beide veronderstellingen kloppen niet.
Kieboom en Venderickx schreven er een boek over: ‘Meer dan intelligent. De vele gezichten van hoogbegaafdheid bij jongeren en volwassenen’ (2017). In dit boek behandelen ze zowel kenmerken van hoogbegaafdheid als ook valkuilen die dat met zich mee kan brengen. “Zonder goede aansturing en begeleiding is de kans groot dat het intellectuele potentieel van een hoogbegaafde nooit tot volle ontplooiing zal komen”, schrijven de auteurs in de inleiding van het boek (2017, p. 12).
Het boek kan gezien worden als de opvolger van het boek van Kieboom in 2007, dat gaat over kinderen, wat voor veel ouders herkenning én erkenning heeft gegeven. In ‘Meer dan intelligent’ komen valkuilen aan de orde die hoogbegaafde jongeren en volwassenen kunnen ontwikkelen, zoals zichzelf als norm nemen, praten zoals ze denken, makkelijk denken over moeilijke dingen en moeilijk denken over makkelijke dingen, niet leren om te falen tot en met het gevoel te hebben een ‘alien’ te zijn.
Kortom, hoogbegaafd-zijn is een package deal waarbij ontwikkeling tijd en ondersteuning vraagt. Dat het ook aanpassing vraagt van het onderwijs om effectief in te spelen op de behoeften van hoogbegaafde kinderen, daar schreef Willy de Heer een boek over. Het is een bewerking van haar proefschrift.
De Heer schrijft: “Hoe meer het intelligentieniveau van een leerling afwijkt van dat van een gemiddeld lerende leerling, hoe minder het reguliere onderwijs aansluit bij zijn leerproces. […] voor zeer makkelijke lerenden (Score hoger dan 130) is de aansluiting tussen het onderwijs en hun ontwikkeling veelal zoek” (2019, p. 46). Verderop schrijft ze: “Voor deze kinderen is het leren een bron van frustraties […] Zij ontwikkelen hierdoor leer- en gedragsproblemen” (2019, p.47).
Van oudsher biedt het onderwijssysteem gespecialiseerd onderwijs (speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs) voor kinderen die iets extra’s nodig hebben dan het regulier onderwijs kan bieden. Ook op reguliere scholen is er extra aandacht voor kinderen die moeilijker meekomen, bijvoorbeeld in de vorm van verlengde instructie. De Heer: “Voor zeer moeilijk lerenden is nog speciaal onderwijs opgericht, maar zeer makkelijk lerenden moeten zich maar zien te redden in het reguliere onderwijs” (2019, p. 53). Hetgeen opmerkelijk is, omdat volgens De Heer zowel de zeer moeilijk als zeer makkelijk lerenden een leerproces hebben dat zeer sterk afwijkt van hun leeftijdsgenoten.
Onderpresteren
Wanneer hoogbegaafdheid niet tijdig onderkend wordt, en geen passend onderwijs wordt geboden, kan dat leiden tot onderpresteren. Uit een onderzoek van professor Ton Mooij bleek dat ongeveer één op de vijf hoogbegaafde leerlingen lijkt onder te presteren (2007). Het gevolg van ondervraging. Naast teruglopende prestaties belemmert het ook de ontwikkeling van metacognitieve vaardigheden. Wanneer kinderen niet het leeraanbod krijgen en niet de uitdaging krijgen die bij hen aansluit, ontwikkelen die functies zich minder goed. Dat zien we ook terug bij uitval van hoogbegaafde leerlingen op de middelbare school: kinderen hebben niet ‘leren leren’ en lopen vervolgens vast wanneer ze dat wel nodig hebben. Ook hebben ze nauwelijks de frustratiegrens die bij leren hoort opgezocht waardoor ze niet geleerd hebben om fouten te maken (De Heer, 2019, Kieboom & Venderickx, 2017).
Met vroege screening kan een hoop leed én gemiste ontwikkeling voorkomen worden.
Mooij et al. (2007) pleiten voor screening van kinderen zodra zij naar school gaan, op vierjarige leeftijd, zodat hoogbegaafdheid vroeg kan worden gesignaleerd en er aanpassingen in het onderwijs kunnen plaats vinden. Hiermee kan een hoop leed én gemiste ontwikkeling voorkomen worden. Dat dit anno 2021 nog geen gemeengoed is, blijkt onder andere ook wel uit de recente korte uitzending van De Hofbar over de vele duizenden thuiszitters, waaronder dus ook (uitzonderlijk) hoogbegaafde kinderen.
Slim, maar zonder werk
Eenmaal een schoolloopbaan doorgeworsteld, want dat is het vaak: een worsteling, is dat nog geen garantie voor ‘succes’. Hoogbegaafde drop-outs halen niet altijd hun diploma maar ontwikkelen zich door learning on the fly of door zelfstudie. Ze kunnen desondanks moeite hebben om aan werk te komen. Ook in hun werk kunnen ze vastlopen. Noks Nauta, bedrijfsarts en psycholoog, werkte mee aan een onderzoek in opdracht van Instituut voor Hoogbegaafdheid Volwassenen (IHBV) over hun werkeloosheid. Harde cijfers zijn er niet maar wel een schatting dat er wel een paar duizend hoogbegaafde volwassenen zijn die zonder werk zitten. De onderzoekers zetten een vragenlijst uit onder ongewild werkloze hoogbegaafde volwassenen. Hieruit bleek dat ze hun hoogbegaafdheid zien als een belangrijke factor waarom ze geen werk hebben. Wat meespeelt is dat ze behoefte hebben aan inhoudelijk zinvol en uitdagend werk (die verder en dieper gaat dan voor de meeste mensen op gaat), niet altijd over de benodigde diploma’s beschikken of uitvallen uit werk als gevolg van conflicten.
Tot nu toe heeft deze problematiek weinig aandacht van werkgevers en de politiek, zegt IHBV op haar website. Meer kennis over hoogbegaafdheid en ontwikkelen van (HR) beleid kan helpen. Het onderzoek biedt daarvoor handvatten. Maar ‘jong geleerd, is oud gedaan’ gaat hier ook op. Wanneer hoogbegaafde kinderen en jongeren zowel op de basisschool als in het voortgezet onderwijs en hun vervolgopleiding, krijgen wat ze nodig hebben, zodat ze zich goed kunnen ontwikkelen én over de nodige tools beschikken om goed aansluiting te vinden, kan uitval op school én later op het werk worden voorkomen.
Maatschappelijk belang
Meerdere onderzoekers en auteurs onderschreven het belang van het goed ondersteunen van de ontwikkeling van hoogbegaafde kinderen. Gister stond in het FD een artikel naar aanleiding van de nieuwe IQ test van Femke Hovinga die verder gaat dan de bestaande IQ tests en tot 200+ kan meten. Over deze hyper-hoogbegaafde kinderen zegt Hovinga: “Maak ruimte voor ze. Zij kunnen het verschil maken bij kankeronderzoek, nu bij het onderzoek naar Covid19, of de energieproblematiek.”
Ook De Heer en Kieboom zeggen in hun boeken iets vergelijkbaars. Voormalig staatssecretaris van onderwijs Sander Dekker schrijft in zijn plan toptalenten 2014-2018:
Ook voor de samenleving als geheel is het benutten van alle talenten belangrijk voor ontwikkeling en groei. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid schreef onlangs dat we talenten onvoldoende erkennen en benutten. Met een afnemende beroepsbevolking vanaf 2020, moeten we meer doen met minder mensen. Dat lukt alleen als de talenten en mogelijkheden van mensen maximaal tot ontwikkeling kunnen komen. Daarbij gaat het niet alleen om cognitief talent, maar ook ondernemend en praktisch talent. Voor een slim, vaardig, innovatief en creatief Nederland dat zich internationaal met de top kan meten, hebben we onze toptalenten hard nodig.
In de interviews die ik deed voor mijn boek, kwam dit punt vaak ook terug: Hoogbegaafde kinderen en jongeren zijn in staat complexe vraagstukken te overzien en te komen tot creatieve oplossingen. Gezien de toenemende complexiteit in de wereld en de vele vraagstukken waar we mee kampen, kunnen we het ons niet permitteren dat juist dit potentieel verloren gaat.
Welzijn staat voorop
Eén belangrijke kanttekening wil ik bij het bovenstaande maken. Er ligt namelijk op de loer om naar mensen te kijken als ‘human resource’ of zelfs ‘human capital’. De mens als grondstof voor prestaties en resultaten om zo een grotere welvaart te verkrijgen. Ik geloof niet dat deze ‘industriële’ visie nog van deze tijd is. Hoogbegaafden beschikken over een potentieel en het kan bijdragen aan hun gevoel van welzijn en geluk om dat potentieel te leven. Anders gezegd: ‘Om te doen waarvoor ik op aarde ben gekomen’. Voor deze dimensie van het hoogbegaafd-zijn heeft juist James T. Webb veel aandacht. In 2013 kwam zijn boek ‘Searching for meaning. Idealism, Bright Minds, Desillusionment and Hope’ uit. Bij Bright Minds ligt op de loer dat ze gedesillusioneerd raken (zoals ik vele vooral uitzonderlijk hoogbegaafden heb horen verzuchten: ‘Op welke planeet ben ik terecht gekomen?’).
Webb gaat in zijn boek een stuk verder en dieper dan hetgeen Kieboom en Venderickx in hun boek behandelen. Hij bespreekt de existentiële worstelingen die horen bij een Bright Mind. Het legt de vinger op de zere plek én biedt perspectief. Disillusionment is de ‘first step toward wisdom’. Juist het voelen van alle discomfortabele gevoelens die bij de sensitiviteit en intensiteit van het hoogbegaafd-zijn horen, zijn noodzakelijk om tot ‘heightened development’ te komen (Webb, 2013, p. 101). Webb haalt in zijn boek de theorie van Kazimierz Dabrowski aan. Dabrowski was een Poolse psycholoog en psychiater die met zijn theorie juist ook handvatten biedt voor de persoonlijke ontwikkeling van de hoogbegaafde: juist omdat het recht doet aan de complexiteit.
Zijn theorie in het kort:
Het eigen potentieel leven en betekenis vinden in wat ze doen, is essentieel voor het welzijn en geluk van ieder mens, maar noodzakelijk voor de hoogbegaafde mens. Dit zou ten alle tijden voorop moeten staan. Zo kan welzijn en welvaart ook in een gezondere verhouding tot elkaar komen te staan. Iets dat de hedendaagse samenleving en mensheid wel kan gebruiken.
Wat is er nodig?
Terug naar het onderwijs. Nu er een paar misverstanden zijn geadresseerd en ook de gevolgen van niet-passend onderwijs voor hoogbegaafde kinderen aan de orde zijn gekomen, is de vraag: hoe verder?
Nederland zit met ‘Weer Samen Naar School’ in de jaren ’90 en de invoering van Passend Onderwijs vanaf 2013, op de lijn van inclusief onderwijs, waarbij kinderen zoveel mogelijk deelnemen in het regulier onderwijs, al dan niet met ambulante begeleiding. Dat dit nog niet goed werkt, blijkt wel uit de 25 maatregelen die minister Slob heeft aangekondigd. NRC meldt dat driekwart van de basisschoolleerkrachten vindt dat het niet werkt. Uit de vele gesprekken en interviews met ouders en ex-thuiszitters voor onder andere mijn boek, kwam duidelijk naar voren dat het vooral veel pleisters plakken is in het reguliere onderwijs. Ook Mooij et al. (2007) constateerden in hun onderzoek dat de school vaak pas in beweging komt met oplossingen wanneer ouders het aankaarten en/of kinderen vastlopen en leer- of gedragsproblemen ontwikkelen, hetgeen ook uit de vele gesprekken en interviews is gebleken. Nu heeft de tijd niet stilgestaan en is er heel wat voor handen. Van plusklassen, bovenschoolse klassen, begaafdheidsprofielscholen, voltijds- of parttime hoogbegaafdenonderwijs tot plekken voor hoogbegaafde drop-outs. Dat is een geweldige ontwikkeling.
Maar we zijn er nog niet. Want uiteindelijk ben ik drie ‘hoofdproblemen’ tegengekomen.
Als eerste: niet in iedere regio is er voldoende ‘dekking’ in het aanbod (met andere woorden: soms moet een ouder wel twee tot drie uur per dag reizen om het kind naar een plek te laten gaan waar het tot zijn of haar recht komt).
Als tweede: tekortschietende kwaliteit dat iets weg heeft van too little, too late. Er wordt gedacht vanuit de ‘reparatie’ gedachte in plaats van dat er sprake is van écht investeren. Van extra werkjes die in de plusklas worden gegeven en eerder wat weg hebben van bezigheidstherapie in plaats van echt individueel-gericht maatwerk dat bijdraagt tot ontwikkeling tot een voorziening voor wanneer kinderen uitvallen en het leed al geschied is. Niet zelden hoorde ik over kinderen met zware ptss (als gevolg van een schooltrauma) die eerst een jaar moesten bijkomen voordat ze weer tot leren konden komen.
Tot slot, als derde: vaak is het hoogbegaafde onderwijs, in welke vorm dan ook (van plusklas tot hele school) een variant op het bestaande onderwijs en is het beperkt tot het ontwikkelen van cognitief talent. De aandacht voor de zijns-kant, de karakterologische kenmerken die horen bij hoogbegaafd-zijn, maar ook het creatieve talent en de behoefte om te creëren, ontbreekt of is te minimaal.
Anticyclisch investeren
Gezien de ontwikkeling die de overheid heeft ingezet richting inclusief onderwijs, is het geen logische gedachte om te denken aan speciaal onderwijs voor hoogbegaafden. En toch is dat juist iets waar we over na moeten denken. We kunnen leren van dat wat ondernemers doen: anticyclisch investeren.
We hebben er alle reden toe. “Voor zeer moeilijk lerenden is nog speciaal onderwijs opgericht, maar zeer makkelijk lerenden moeten zich zien te redden in het reguliere onderwijs. Hun leerproces is echter vergelijkbaar afwijkend van gemiddeld lerenden als het zeer leerproces van zeer moeilijk lerenden” (De Heer, 2019, p.53). Waarom richten we wél onderwijs in voor zeer moeilijk lerenden maar niet voor de zeer makkelijk lerenden, zoals De Heer hoogbegaafde leerlingen noemt?
Er zitten meerdere voordelen aan wanneer we zoiets zouden gaan inregelen. Je kunt er een andere bekostiging voor neerzetten, net als in het s(b)o, waarbij je meer ruimte voor maatwerk mogelijk maakt. Ook geeft het de ruimte om écht op een andere manier het onderwijs in te richten. Iets nieuws neerzetten werkt nu eenmaal anders dan iets bestaands proberen te veranderen.
Gezien de verschillende ontwikkelsnelheden die hoogbegaafde kinderen kunnen hebben, zou ik willen pleiten voor onderwijs van 4 tot 18, de basisschool en middelbare school in één. Ook zou je erover kunnen nadenken of je niet kinderen al vanaf 3 jaar naar school kan laten komen.
Ook zou je veel meer kunnen insteken op het voorlichten en ondersteunen van ouders. Bij het opvoeden van een hoogbegaafd kind komt ook net wat meer kijken. Wat je denkt te weten over opvoeden, werkt bijvoorbeeld niet altijd. Maar ook hebben hoogbegaafde kinderen vaak minder slaap nodig. Je moet dat maar weten als ouder. We weten ook vanuit onderzoek dat hoe beter het thuis gaat, hoe minder de kans op uitvallen op school (Mooij et al., 2007).
Ook valt er veel te leren van ouders die de weg in zijn geslagen van thuisonderwijs: homeschooling. Dat gaat vaak verder dan thuis lessen verzorgen (of het afstandsonderwijs ten tijde van schoolsluitingen). Leren is losgekoppeld van scholen en ook het schoolse denken. Doe wat ondernemers doen: grote bedrijven leren ook vaak van de ‘new kids on the block’. Iedere sector kent nieuwkomers die voor disruptieve effecten kunnen zorgen. Denk aan Uber.
Tot slot. Het wil niet zeggen dat met het inrichten van speciaal onderwijs voor hoogbegaafden onderwijs dat daarmee de weg naar inclusief onderwijs definitief afgesloten is. Soms moet je ook eerst iets verbijzonderen om ervan te leren, alvorens te integreren.
Dit artikel is verschenen in het kader van de Week van de Hoogbegaafdheid, 6 t/m 14 maart 2021.
©2021, drs. Kim Castenmiller
Literatuur:
Boomsma, S. (2020). Thuiszitters tellen. Een ander perspectief voor thuiszitters. Uitgave van Oudervereniging Balans. Geraadpleegd 7 februari 2021: https://balansdigitaal.nl/wp-content/uploads/2020/09/Thuiszitters-Tellen.pdf
Heer, W. de (2019). Onderwijs aan zeer makkelijk lerenden of hoogbegaafden. Een overzicht van wetenschappelijke kennis. Utrecht, Nederland: Uitgeverij Eburon.
Kieboom, T. & Venderickx, K. (2017). Meer dan intelligent. De vele gezichten van hoogbegaafdheid bij jongeren en volwassenen. Tielt, België: Uitgeverij Lannoo.
Mooij, T. (2002). Learning for self-regulation: Impriving instructional benefits for pupils, teachers, parents, schools, and society at large. Heerlen, Nederland: Open Universiteit. Geraadpleegd 5 maart 2021: https://www.academia.edu/596039/Mooij_T_2007_Learning_for_self_regulation_Improving_instructional_benefits_for_pupils_teachers_parents_schools_and_society_at_large_Inaugural_address_Heerlen_The_Netherlands_Open_University_in_The_Netherlands_OUNL_?auto=download
Webb, J.T. (2013). Searching for meaning: Idealism, Bright Minds, Disillusionment, and Hope. Tucson, Verenigde Staten: Great Potential Press Inc.